Bij euthanasie dient de arts de dodelijke middelen aan de patiënt toe. Bij hulp bij zelfdoding verstrekt de arts de dodelijke middelen en neemt de patiënt de middelen zelf in. Als de patiënt in staat is het middel zelf in te nemen, kan het zijn dat de arts de voorkeur heeft voor hulp bij zelfdoding boven euthanasie. Bijvoorbeeld omdat het voor hem minder belastend is, of omdat hulp bij zelfdoding veel duidelijker de eigen verantwoordelijkheid van de patiënt accentueert. Ook de patiënt kan bepaalde motieven hebben om te kiezen voor de ene of de andere optie. De keuze bepalen arts en patiënt in onderling overleg.
Het belangrijke verschil tussen euthanasie en hulp bij zelfdoding is degene die de handeling uitvoert. Daar waar de patiënt zelfstandig de medicamenten inneemt in de vorm van een drankje is er sprake van zelfdoding. De arts die de medicamenten heeft verstrekt heeft dan ook hulp bij zelfdoding geboden. In het geval van euthanasie is er sprake van dat de arts de medicamenten intraveneus toedient. Dit verschil bestaat niet alleen in de praktische uitvoering, maar heeft ook een fundamenteel principieel andere grond. Euthanasie karakteriseert een afhankelijkheid van patiënt naar de arts. Zelfdoding is een actie van de patiënt, de mens, zelf. Voor degenen die zelfbeschikking, zelfregie en autonomie voorop stellen, is dit een fundamenteel andere keuze dan je ‘lot’ in handen leggen van een ander.