‘Ik ga liever gewoon dood.’

Bert Keizer over zijn werk bij Expertisecentrum Euthanasie

Bert Keizer (74) weet het zeker: er bestaat geen zalig nietsdoen. Sinds zijn pensionering werkt de filosoof en specialist ouderengeneeskunde voor Expertisecentrum Euthanasie. “Tegen patiënten van wie ik het verzoek kan inwilligen zeg ik: ‘Het spijt me dat u mij nodig heeft’.”

Nadat hij een patiënt met dementie in een verpleeghuis had bezocht, kreeg hij een telefoontje: de man was zojuist positief getest. Corona. Het was halverwege 2020 en de vrouw van Keizer onderging net een chemokuur. “Toen heb ik hem wel even flink geknepen, maar het liep goed af, eigenlijk ook voor de man in het verpleeghuis, die kort daarna op eigen kracht overleed. Een andere manier zou lastig geworden zijn. Het klassieke verhaal: patiënt, huisarts en familie schuiven de euthanasie voor zich uit. In dit geval wilde de dochter haar vader zo lang mogelijk uit het verpleeghuis houden, heel nobel, maar in de praktijk pakt het vaak verkeerd uit. Het thuisfront gaat volkomen stuk en de patiënt wordt te laat opgenomen waardoor de kans verkeken is dat hij nog een beetje kan aarden. Mensen denken dat het verpleeghuis de hel is, maar het is minder erg dan gedacht. Ik heb er vierendertig jaar met heel veel plezier gewerkt.”

Zelfdodingsmiddelen

In 2015 ging hij op 68-jarige leeftijd met pensioen, maar hele dagen thuiszitten, dat is niks voor Bert Keizer. “Mijn werk voor Expertisecentrum Euthanasie stelt mij in zekere zin ook een beetje gerust: de dood blijkt helemaal niet het allerergste. Mijn patiënten zijn er niet bang voor. Mensen vragen mij vaak: ‘Meneer Keizer, u wilt straks zeker zelf ook euthanasie?’ Niks hoor. Ik vind het bewonderingswaardig als iemand ervoor kiest, het vraagt om een soort dapperheid en een reflectie op het menselijk bestaan waar ik veel ontzag voor heb, maar ik hoop niet dat ik ooit in een situatie beland waarin ik om euthanasie moet vragen. Ik ga liever gewoon dood. Tegen patiënten van wie ik het verzoek kan inwilligen zeg ik: ‘Het spijt me dat u mij nodig heeft’. Een slecht sterfbed, dat zou ik heel erg vinden, daar ben ik bang voor. Als ik kanker krijg – liever niet – dan hoop ik dat er een arts is die mij helpt. Zelf spullen hamsteren vind ik niet nodig; ik heb geen zelfdodingsmiddelen in huis. Waarom zou ik? Ik heb alle vertrouwen in de Nederlandse arts.”

Hardnekkige mythe

Vandaag, 10 juni 2021, heeft hij zeven patiënten onder zijn hoede. Drie 80-plussers met stapeling van ouderdomsaandoeningen, een zestiger met psychisch lijden en twee patiënten met dementie, waarvan de een wilsonbekwaam dreigt te worden. “Toen ik vroeg of hij euthanasie wilde, antwoordde hij: ‘Nee, nu niet, ik ga nog prima’. Zijn dochter zei: ‘Vader, je zegt steeds dat het nog niet zover is, maar vanochtend probeerde je met twee voeten in je trui te stappen’. Waarop vader boos reageerde: ‘Wil je me dood hebben!?’. Het is een hardnekkige mythe dat iemand die dementeert zelf in de gaten heeft wanneer het niet meer gaat. Dementie is geen kanker, je hebt jezelf niet in de gaten, slechts een enkele uitzondering beseft dat hij een sukkel is geworden. Dat zijn de mazzelaars die de regie kunnen houden. Mijn advies is: laat het er niet op aankomen. Wie niet de hele rit wil uitzitten, moet er op tijd uitstappen. Dat vraagt veel van alle betrokkenen.”

‘Dementie is geen kanker; je hebt jezelf niet in de gaten.’

Sympathie

Expertisecentrum Euthanasie, dus ook Keizer, behandelt steeds vaker verzoeken op basis van een stapeling van ouderdomsaandoeningen. “Mensen die nog lang niet bij de finish zijn, niks levensbedreigends hebben en dood willen, dat is voor veel artsen te complex. Maar een negentigplusser die overal hulp bij nodig heeft, kan op mijn sympathie rekenen. Neem mevrouw S: doof, ziet erg slecht, artrose aan de heupen, beetje hartfalen, luchtwegproblemen en een hartritmestoornis. Door alle kwalen moest ze stoppen met haar vrijwilligerswerk in de kerk, afscheid nemen van het zangkoor en kon ze niet meer wandelen; allemaal dingen die ze zo graag deed. Zie dan maar eens goed gemutst te blijven. Omdat ze thuis vaak valt, moet ze naar het verpleeghuis en dat wil ze per se niet. Tien jaar geleden zouden we zeggen: pech, daar is de Euthanasiewet niet voor. Nu luisteren we naar je. Let wel, al ondergaat ze tien operaties, de kwalen van mevrouw S zijn onomkeerbaar. Dan mag je van mij zeggen: ik wil dit niet langer. Ik stapel makkelijk. Stapeling is inmiddels een volstrekt legitiem onderdeel van de Nederlandse euthanasiepraktijk. De manier waarop we met de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding omgaan verandert met de tijd. Er melden zich steeds nieuwe categorieën waarvan we denken: ‘Ja, u hebt gelijk, ook u komt voor euthanasie in aanmerking’. Ik vind dat niet kwalijk.”

Doodsbang

Hij weet nog precies hoe zijn eerste euthanasietraject verliep. Het was 1985, Keizer werkte in het verpleeghuis en een van de bewoners, een oudere heer met longkanker, vroeg of hij hem wilde helpen met sterven. “Ik dacht: ‘Lekker dit’. Hij zei: ‘Dokter, dit is voor mij geen leven. Ik heb mij nog nooit oud gevoeld, maar nu ben ik uitgeput’. Typisch longkanker. Je bent volkomen gevloerd. Hij was ook nog eens ernstig diabeet en na de amputatie van zijn onderbenen zat hij in een rolstoel. Er was nog geen wet, het moest allemaal stiekem, maar dankzij de medicamenteuze handleiding van Pieter Admiraal wist je wel hoe je het netjes kon regelen. Ik vond een apotheker die de spullen wilde leveren en die bereid was om zijn mond te houden. Doodsbang was ik, niet voor de juridische consequenties, maar voor het feit dat ik het leven van een mens beëindigde. Daar lag ik wakker van. Op de doodsoorzaakverklaring vulde ik ‘longkanker’ in.”

Mijnenveld

Geen euthanasie die hem nu nog uit de slaap houdt. “Het is geen alles omverwerpende gebeurtenis meer. Niet omdat ik meer eelt op mijn ziel heb gekregen, elke euthanasie doet iets met je, maar als je ergens vaker mee te maken krijgt, word je er vanzelf beter in om je te gedragen. Een co-assistent die voor het eerst een bevalling meemaakt, weet ook niet waar hij moet kijken. Expertisecentrum Euthanasie is natuurlijk een raar clubje. We doen vaak wat andere artsen zelden of nooit doen, waardoor een enorme concentratie van expertise is ontstaan. Tegen wil en dank. In het begin dachten we nog dat we onszelf overbodig konden maken, dat is van de baan. Er blijven artsen voor wie euthanasie een brug te ver is. Ik probeer jonge artsen er altijd bij te halen; wie een traject van dichtbij meemaakt, durft daarna wellicht eerder zelf de stap te zetten. In mijn jonge jaren moest je het vooral zelf uitzoeken. Je ging geblinddoekt het mijnenveld in.”

‘Expertisecentrum Euthanasie is natuurlijk een raar clubje.’

Verdrietig

Hij heeft inmiddels zo’n zeventig verzoeken kunnen inwilligen. Wat nooit went: trajecten met moeders met jonge kinderen. “Dat zijn nare sterfbedden, intens verdrietig, daar moet ik er niet te veel van hebben. Een goede dood hangt samen met het tijdstip waarop iemand sterft. Als je kinderen op hun voeten zijn geland en het redelijk redden, heb je niet te klagen. Als dat ook nog voor je kleinkinderen geldt moet je helemaal je mond houden. De dood is een slecht arrangement, maar wat doe je eraan?”

Geplaatst op Peter Boer. Tekst: Elke Swart © Expertisecentrum Euthanasie.